Wie als buitenlandse jurist de Duitse term “Beweisverwertungsverbot” hoort, denkt misschien aan een strikt verbod op onrechtmatig verkregen bewijs, vergelijkbaar met het Amerikaanse systeem. Maar in Duitsland ligt dat anders. Ja, het bewijsuitsluitingsverbod bestaat — maar het geldt niet automatisch, en het verschilt sterk per rechtsgebied. De toepassing is genuanceerd, contextafhankelijk en vereist een belangenafweging.
In dit artikel leggen we uit hoe het Duitse recht omgaat met onrechtmatig verkregen bewijs, en bekijken we de verschillen tussen het strafrecht, arbeidsrecht en civiel recht. Aan de hand van praktijkvoorbeelden zie je dat bewijsuitsluiting eerder uitzondering dan regel is — vooral in strafzaken.
Geen uniforme regel: een gefragmenteerd landschap
In tegenstelling tot sommige landen kent Duitsland geen algemene wettelijke bepaling over de uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs. In plaats daarvan is het principe ontwikkeld via jurisprudentie en gebaseerd op beginselen zoals evenredigheid, rechtszekerheid en een afweging van belangen. De rechter kijkt onder andere naar:
- De wijze waarop het bewijs is verkregen (onrechtmatigheid vs. vormfout),
- De ernst van de schending van rechten,
- De aard van de zaak (publiek belang vs. individueel belang),
- Het doel van de uitsluiting (afschrikking, procesgelijkheid, enz.).
Dat leidt tot verschillende uitkomsten in verschillende rechtsgebieden.
1. Strafrecht: bewijsuitsluiting als uitzondering
In theorie is uitsluiting van bewijs mogelijk in het Duitse strafrecht — in de praktijk is dat zeldzaam. Rechters wegen het belang van strafvordering vaak zwaarder dan het belang van procesrechtelijke zuiverheid. Volgens de Bundesgerichtshof (BGH) is bewijsuitsluiting alleen gerechtvaardigd bij ernstige procedurele fouten of grondwetschendingen.
Neem bijvoorbeeld een situatie waarin een verdachte een spontane verklaring aflegt zonder te zijn gewezen op zijn zwijgrecht. Hoewel dit bewijs besmet lijkt, laten rechtbanken het vaak toe als het niet doelbewust door de politie is uitgelokt. Zolang er geen opzet tot rechteninbreuk was, blijft het bewijs vaak geldig.
Ook bij heimelijke geluidsopnames — bijvoorbeeld van een gesprek tussen een verdachte en diens partner — weegt het strafvorderlijk belang zwaar. Een rechtbank in Beieren liet zo’n opname toe ondanks een mogelijke schending van § 201 Strafgesetzbuch (bescherming van het gesproken woord), omdat de waarheidsvinding zwaarder woog.
Bij bloedafnames zonder rechterlijk bevel is de situatie vergelijkbaar. Hoewel het Bundesverfassungsgericht voorschrijft dat een rechter toestemming moet geven (volgens § 81a Strafprozessordnung), accepteren veel rechtbanken het bewijs toch als de politie uit urgentie of “goede trouw” handelde.
Kortom: in strafzaken is bewijsuitsluiting de uitzondering, en ligt de bewijslast voor uitsluiting bij de verdediging.
2. Arbeidsrecht: sterkere bescherming van de werknemer
In het arbeidsrecht ligt dat anders. Hier krijgen werknemers vaak méér bescherming, vooral als het gaat om toezicht en surveillance. Rechtbanken zijn kritischer over de wijze waarop werkgevers bewijs verzamelen.
Een treffend voorbeeld is de heimelijke video-observatie van werknemers. Het Bundesarbeitsgericht heeft meermaals geoordeeld dat verborgen cameratoezicht zonder concrete verdenking en zonder juridische basis, een schending is van het algemene persoonlijkheidsrecht (art. 2 lid 1 i.v.m. art. 1 lid 1 van de Grondwet).
In een zaak had een werkgever wekenlang een verborgen camera in de kantine laten draaien. De beelden toonden een diefstal door een werknemer. Toch werd het bewijs uitgesloten, omdat mildere middelen beschikbaar waren geweest en het toezicht disproportioneel was.
In het arbeidsrecht geldt een strikte proportionaliteitstoets: alleen bij een concrete verdenking en als laatste redmiddel is heimelijk toezicht toelaatbaar. Wordt dat niet gerespecteerd, dan volgt uitsluiting — ook als het bewijs overtuigend is.
3. Civiel recht: afwegen van belangen
In het civiele recht, vooral bij geschillen tussen particulieren, hanteren rechtbanken een belangenafweging. Bewijs wordt niet automatisch uitgesloten, zelfs niet als het onrechtmatig is verkregen — zeker als het essentieel is voor waarheidsvinding.
Zo werd in jouw blog geschreven over het gebruik van dashcam-beelden in verkeerszaken. Ondanks mogelijke schending van privacyregels (AVG en Duits privacyrecht), accepteren rechtbanken zulke beelden vaak, omdat waarheidsvinding en een eerlijk proces zwaarder wegen.
Uitsluiting komt alleen in beeld bij flagrante schendingen — zoals heimelijke geluidsopnames binnen vertrouwensrelaties. Maar ook dan geldt: de rechter weegt het bewijskrachtig belang tegenover de ernst van de schending. Er is geen automatisme, maar een juridische afweging.
Conclusie: geen eenvoudig antwoord
Het Duitse Beweisverwertungsverbot is geen strikte, uniforme regel, maar een contextuele doctrine. De toepassing verschilt per rechtsgebied en is gebaseerd op evenredigheid en belangenafweging:
- In het strafrecht is bewijsuitsluiting zeldzaam en vereist een ernstige rechteninbreuk.
- In het arbeidsrecht wordt sneller uitgesloten, vooral bij ongeoorloofd toezicht.
- In het civiel recht staat de waarheidsvinding vaak voorop, tenzij er zwaarwegende privacyovertredingen zijn.
Wie denkt dat onrechtmatig verkregen bewijs in Duitsland automatisch onbruikbaar is, vergist zich. De Duitse rechtscultuur is er een van balans — geen dogma, maar afweging.
- Aansprakelijkheid van bedrijven bij phishing en CEO-fraude - mei 13, 2025
- Domeinrecht in Duitsland - mei 10, 2025
- Kunst en recht in Duitsland - mei 10, 2025