Het Oberlandesgericht Hamm over territoriale rechtsmacht en organisatiecriminaliteit: In zijn beslissing van 14 mei 2025 (zaaknr. 1 Ws 90/25) heeft het Oberlandesgericht (OLG) Hamm geoordeeld dat het Duitse strafrecht ook van toepassing kan zijn wanneer een deel van een frauduleuze handeling in het buitenland is gepleegd, mits het strafrechtelijke gevolg (de schade) zich – althans gedeeltelijk – in Duitsland voordoet.
De zaak betrof een grootschalige grensoverschrijdende fraude rond zogenaamde “opleidingspakketten”, die in werkelijkheid dienden om een niet-bestaande cryptovaluta te promoten. Opvallend is de juridische benadering van het hof, dat het gehele gedragscomplex kwalificeerde als een zogenaamd “oneigenlijk organisatiedelict” en daarmee als één enkele strafbare handeling onder het Duitse recht.
Uitgangspunt: georganiseerde economische criminaliteit en strafrechtelijke aansprakelijkheid
De betrokken partij had een gestructureerd bedrijf opgezet en geëxploiteerd dat was ingericht op misleiding van beleggers via een reeks opzettelijke misleidende transacties. De activiteiten beperkten zich niet tot Duitsland, maar onder de slachtoffers bevonden zich ook Duitse burgers die hun betalingen vanuit Duitsland hadden verricht. Daarmee deed de vermogensschade zich in Duitsland voor – het strafbare gevolg in de zin van § 263 StGB (bedrog) trad daar in.
Deze constatering was bepalend voor de toepasselijkheid van het Duitse strafrecht: volgens § 3 StGB is het Duitse strafrecht van toepassing wanneer het gevolg van een strafbaar feit zich in Duitsland voordoet. Daarnaast bepaalt § 9 lid 1 StGB dat gedragingen van medeplichtigen of medeplegers ook onder het Duitse recht vallen, indien een ander deel van het feit in Duitsland is gepleegd. Samen vormen deze bepalingen de grondslag voor grensoverschrijdende rechtsmacht.
Juridische duiding als “oneigenlijk organisatiedelict”
Opmerkelijk is de kwalificatie van de zaak als “oneigenlijk organisatiedelict” – een rechtsfiguur die wordt toegepast wanneer strafrechtelijke aansprakelijkheid voortvloeit uit het opzetten en in stand houden van een structuur die is gericht op het plegen van strafbare feiten. Het OLG sluit hiermee aan bij de jurisprudentie van het Bundesgerichtshof (BGH), die erkent dat in dergelijke gevallen alle deelhandelingen kunnen worden opgevat als één enkele voortgezette delictuele gedraging in de zin van § 52 StGB.
Deze benadering is geen puur technische exercitie, maar weerspiegelt een functioneel strafrecht dat recht wil doen aan de realiteit van moderne, systematische economische criminaliteit. Dergelijke structuren veroorzaken door hun opzet langdurige en grootschalige schade, die niet eenvoudig in afzonderlijke handelingen kan worden opgedeeld. Door het geheel als één strafbaar feit te beschouwen, kan het recht coherenter en effectiever reageren – met name waar het gaat om vermogensontneming.
Grensoverschrijdende aspecten en reikwijdte van het Duitse strafrecht
De zaak illustreert hoe economische criminaliteit in de digitale wereld zich zelden beperkt tot nationale grenzen. Volgens het hof is niet de plaats van misleiding doorslaggevend, noch de vestigingsplaats van het bedrijf, maar de locatie van de feitelijke vermogensbeschikking van het slachtoffer – in dit geval Duitsland. Deze benadering is geworteld in het resultaatsbeginsel van § 3 StGB en maakt het mogelijk dat ook complexe internationale casussen binnen de reikwijdte van het Duitse strafrecht vallen.
Tegelijkertijd waarborgde het hof de constitutionele grenzen van extraterritoriale vervolging. De betrokkene was in geen ander land wegens dezelfde feiten veroordeeld, zodat het beginsel van “ne bis in idem” niet werd geschonden.

Georganiseerde en transnationale economische criminaliteit
De beslissing van het Oberlandesgericht Hamm is exemplarisch voor de manier waarop de rechterlijke macht zich aanpast aan de uitdagingen van georganiseerde en transnationale economische criminaliteit. De toepassing van het Duitse strafrecht in deze internationale fraudezaak berust niet op willekeurige jurisdictie-uitbreiding, maar op een goed onderbouwd beschermingsmotief: wie schade veroorzaakt in Duitsland, moet ook onder het Duitse recht vallen.
Door gebruik te maken van het organisatiedelict als kader laat het hof zien dat moderne strafrechtelijke handhaving niet kan volstaan met de beoordeling van losse handelingen – maar structuur en context als strafbare gedraging moet erkennen. Zo blijft het strafrecht in staat adequaat te reageren op de werkelijkheid van grensoverschrijdende misdrijven.
Hoofdelijkheid en vermogensontneming
Een ander belangrijk punt in de uitspraak betreft de vermogensontneming. Het OLG bevestigde de beslissing van het Landgericht Bielefeld, waarin werd bepaald dat de betrokkene als hoofdelijk aansprakelijke partij ruim € 2,5 miljoen diende terug te betalen. Het hof verduidelijkte dat hoofdelijkheid gerechtvaardigd is wanneer iemand over het wederrechtelijk verkregen vermogen ten minste tijdelijk de beschikkingsmacht heeft gehad. Dit sluit aan bij de vaste rechtspraak van de BGH en toont hoe civielrechtelijke leerstukken zoals hoofdelijkheid ook in het strafprocesrechtelijke domein hun toepassing vinden.
- Geen verbodsrecht zonder exclusieve gebruiksrechten bij militaire softwareontwikkeling: verduidelijking van Duits contract- en auteursrecht - juni 15, 2025
- Duitse BFH: Bewijsuitsluiting voor een zonder filtering overgedragen harde schijf in een belastingprocedure - juni 15, 2025
- Aansprakelijkheid van managers in de grondstoffencrisis: Strategisch risicobeheer voorbij de routine - juni 9, 2025