Dubbele vervolging in grensoverschrijdend strafrecht: Het ne bis in idem-beginsel – het verbod op dubbele vervolging – is een hoeksteen van de rechtsstaat. Binnen de Europese Unie is dit principe vastgelegd in artikel 54 van het Uitvoeringsverdrag van Schengen (SDÜ) en artikel 50 van het Handvest van de grondrechten. Maar wat betekent „zelfde feit“ in een grensloze ruimte waar misdrijven vaak grensoverschrijdende aspecten kennen? Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) boog zich over deze vraag in zijn arrest van 11 september 2025 (zaak C-802/23).
De zaak betrof een voormalig leidster van de terroristische organisatie ETA, die in Frankrijk was veroordeeld voor deelname aan een terroristische organisatie en vervolgens in Spanje werd vervolgd voor concrete terroristische aanslagen. De beslissing van het HvJ EU verduidelijkt onder welke voorwaarden er sprake is van identiteit van feiten in de zin van het Europese recht – een kwestie die niet alleen relevant is voor terrorismezaken, maar voor het gehele EU-strafrecht.
Terrorisme, grensoverschrijdende verantwoordelijkheid en uiteenlopende veroordelingen
De verdachte, MSIG, was als leidster van ETA vanuit Frankrijk verantwoordelijk voor de planning en ondersteuning van terroristische aanslagen in Spanje. Franse rechtbanken hadden haar veroordeeld voor „deelneming aan een criminële organisatie met het oogmerk terroristische daden voor te bereiden“ en legden haar een totale gevangenisstraf van 20 jaar op. De Spaanse autoriteiten vervolgden haar echter voor concrete terroristische aanslagen, waaronder een aanslag op een politiebureau in Oviedo in 1997, uitgevoerd door een ETA-commando. MSIG had vanuit Frankrijk instructies gegeven en wapens geleverd zonder zelf ter plaatse te zijn.
De Spaanse Audiencia Nacional (Nationale Rechtbank) stond voor de vraag of de vervolging in Spanje in strijd was met het ne bis in idem-beginsel, aangezien de Franse vonnissen haar rol als organisator al dekten. Het Spaanse Hooggerechtshof had geoordeeld dat er geen sprake was van dubbele vervolging, maar de Audiencia Nacional legde de zaak voor aan het HvJ EU met de vraag of hier sprake was van „zelfde feit“.
De uitleg van het begrip „zelfde feit“
Het EU-rechtelijke kader: Artikel 54 SDÜ en artikel 50 van het Handvest
Het HvJ EU benadrukte dat het ne bis in idem-beginsel aan twee voorwaarden voldoet: ten eerste moet er een onherroepelijke veroordeling in een lidstaat zijn (bis), en ten tweede moet het om dezelfde feitelijke handeling gaan (idem). Cruciaal is dat de beoordeling van „zelfde feit“ niet afhangt van de juridische kwalificatie, maar van de daadwerkelijke handeling. Het Hof herhaalde dat dit begrip autonoom en volgens EU-recht moet worden uitgelegd, onafhankelijk van nationale strafbepalingen.
Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is er sprake van identiteit van feiten wanneer er een onlosmakelijk complex van omstandigheden is waarbij dezelfde persoon binnen dezelfde tijdelijke en ruimtelijke context heeft gehandeld. De juridische kwalificatie – bijvoorbeeld als lidmaatschap van een terroristische organisatie of als concrete terroristische daden – is niet doorslaggevend.
Toepassing op de concrete zaak: Voorbereidingshandelingen vs. concrete aanslagen
In deze zaak had MSIG de aanslagen vanuit Frankrijk georganiseerd zonder zelf in Spanje actief te zijn. Franse rechtbanken hadden haar veroordeeld voor haar betrokkenheid bij de terroristische organisatie, terwijl Spaanse autoriteiten haar wilden vervolgen voor de specifieke aanslagen.
Het HvJ EU stelde duidelijk dat het er niet om gaat of de strafbare feiten juridisch identiek zijn, maar of de ten laste gelegde feiten betrekking hebben op hetzelfde gedrag. Als de Spaanse beschuldigingen in wezen gebaseerd zijn op dezelfde handelingen – namelijk het organiseren en faciliteren van de aanslagen – die al in Frankrijk zijn berecht, dan is er sprake van identiteit van feiten. De Spaanse rechter moet daarom beoordelen of de in Spanje vervolgde feiten daadwerkelijk nieuwe, zelfstandige handelingen betreffen of dat ze al onderdeel waren van de Franse vonnissen.
Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de tenor van de vonnissen, maar ook naar de onderliggende feitelijke vaststellingen. Het HvJ EU verwees naar artikel 57 SDÜ, dat autoriteiten in staat stelt om, bij twijfel over de precieze reikwijdte van een eerdere veroordeling, relevante informatie op te vragen bij de autoriteiten van de eerste lidstaat. Dit onderstreept het belang van grensoverschrijdende justitiële samenwerking bij het vaststellen van identiteit van feiten.
Het onderscheid: Voorbereidingshandelingen vs. zelfstandige feiten
Het HvJ EU benadrukte dat het ne bis in idem-beginsel niet geldt als de feiten slechts gelijksoortig, maar niet identiek zijn. In dit geval leek het er echter op dat de Spaanse beschuldigingen gebaseerd waren op dezelfde organisatorische handelingen die al in Frankrijk waren berecht.
De uiteindelijke beoordeling van de identiteit van feiten ligt bij de nationale rechter. Het HvJ EU gaf aan dat verschillen in juridische kwalificatie niet mogen leiden tot uitschakeling van het beginsel. Als de Spaanse beschuldigingen in wezen betrekking hebben op dezelfde handelingen die MSIG vanuit Frankrijk heeft verricht, dan is verdere vervolging ontoelaatbaar.

De uitspraak is een belangrijke stap in de richting van harmonisatie van het strafrecht in de EU. Het toont aan dat de bescherming van grondrechten niet ophoudt bij de nationale grenzen, maar een uniforme interpretatie vereist. Tegelijkertijd illustreert de zaak hoe complex het is om in de Europese rechtsruimte onderscheid te maken tussen legitieme vervolging en verboden dubbele strafbaarheid – en hoe cruciaal justitiële samenwerking is om rechtvaardigheid te waarborgen.
Eenheid van de Europese rechtsruimte en de grenzen van nationale vervolging
De beslissing van het HvJ EU benadrukt dat het ne bis in idem-beginsel in het Europese strafrecht materieel en niet formeel moet worden uitgelegd. Het gaat niet om de toegepaste strafbepalingen, maar om de onderliggende handelingen. Dit versterkt de bescherming tegen dubbele vervolging, maar stelt nationale rechtbanken voor de uitdaging om grensoverschrijdende feiten nauwkeurig te onderzoeken.
Voor de praktijk betekent dit dat autoriteiten bij grensoverschrijdende misdrijven nauw moeten samenwerken om te voorkomen dat iemand meerdere keren wordt vervolgd voor dezelfde handelingen in verschillende lidstaten. Tegelijkertijd laat de zaak zien hoe complex het onderscheid kan zijn tussen gerechtvaardigde vervolging en ontoelaatbare dubbele vervolging in de Europese rechtsruimte – en hoe belangrijk nauwe justitiële samenwerking is om rechtvaardigheid te waarborgen.
- Het Europese ne bis in idem-beginsel: Wanneer is sprake van „zelfde feit“? - september 20, 2025
- „Operatie Calypso” en de macht van het Europees Openbaar Ministerie (EPPO) - september 17, 2025
- Strafrechtelijke vervolging van cybercriminaliteit in Duitsland: cybercriminaliteitsonderzoeken in verandering - september 16, 2025