Categorieën
Cybercrime & Cybersecurity Strafwetgeving

De Duitse rechtspraak over Kryptomessengers: Encrochat, SkyECC & ANOM

De afgelopen jaren zijn Duitse strafrechters geconfronteerd met een stroom van bewijsmateriaal afkomstig van versleutelde communicatieplatforms – de zogenoemde “Kryptomessengers” – zoals EncroChat, SkyECC en, recenter, Anom. Deze diensten, gepresenteerd als veilige communicatiemiddelen, fungeerden in werkelijkheid vaak als logistieke ruggengraat van de georganiseerde misdaad. Wat ooit als onkraakbaar gold, bleek in meerdere internationale politieoperaties toch kwetsbaar. De daaropvolgende strafzaken in Duitsland brengen een juridisch spanningsveld aan het licht: hoe verhoudt het gebruik van zulke gegevens zich tot het Duitse constitutionele recht?

EncroChat als precedent: technische infiltratie en juridische rationalisering

EncroChat was het startpunt. In een gecoördineerde operatie van Franse en Nederlandse autoriteiten werd het netwerkverkeer van de EncroChat-telefoons onderschept en gedeeld met onder meer het Duitse Bundeskriminalamt. De technische details van deze operatie zijn grotendeels geheim gebleven. Toch bouwden Duitse openbaar aanklagers hun dossiers op basis van deze buitenlandse data.

Centrale juridische vraag: mag dit bewijsmateriaal gebruikt worden? Volgens het Duitse Grundgesetz mogen inbreuken op het communicatiegeheim (Artikel 10) en de huisvrede (Artikel 13) alleen plaatsvinden onder strikte wettelijke voorwaarden – met proportionaliteit, subsidiariteit en rechterlijke toetsing als fundament. Critici stellen dat het gebruik van EncroChat-gegevens deze waarborgen omzeilt: de inbreuk vindt plaats in het buitenland, buiten de controle van Duitse rechters, maar de gevolgen worden binnenlands doorvertaald.

Duitse rechters reageerden verdeeld. Terwijl sommige rechtbanken hun twijfels uitspraken, besloot de meerderheid van de hogere gerechten tot bewijswaardering, zolang de gegevens via officiële routes zoals verdragsrechtelijke rechtshulp waren verkregen. De logica: de ingreep vond buiten Duitsland plaats, en dus is het Duitse recht inzake opsporingstechnieken niet rechtstreeks van toepassing. Deze “territoriale ontkoppeling” biedt justitie de ruimte om grondwettelijke eisen te ontwijken via internationale samenwerking.

De fragiele logica van toelaatbaarheid

Deze redenering is juridisch niet onomstreden. Want als buitenlandse autoriteiten – werkend onder normen die niet stroken met het Duitse rechtsgevoel – toch bewijs kunnen genereren dat in Duitsland bruikbaar is, dan wordt rechtsbescherming afhankelijk van het toeval van territorium. In essentie dreigt een systeem waarin grondrechten slechts gelden zolang opsporing nationaal blijft.

Deze paradox roept de vraag op naar de status van het Beweisverwertungsverbot – het Duitse equivalent van de bewijsuitsluitingsregel. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Amerikaanse “fruit of the poisonous tree”, kent Duitsland geen harde excluderende norm. De rechter weegt per geval af: ernst van het delict, zwaarte van de schending, belang van de waarheidsvinding. Maar bij Kryptomessenger-data lijkt het zwaartepunt te verschuiven naar pragmatisme: het bewijs is te overtuigend, de misdaad te ernstig – en dus toch toelaatbaar.

SkyECC en Anom: herhaling met variaties

SkyECC en Anom volgden als volgende dominostenen. SkyECC werd ontmanteld in een soortgelijke operatie als EncroChat, en riep juridisch gezien grotendeels dezelfde vragen op. Bij Anom – een door de FBI beheerd platform dat werd gepresenteerd als betrouwbaar voor criminelen – werd het juridisch pad nog diffuser. De gegevens vonden hun weg naar Duitsland, maar de routes, bevoegdheden en toetsingskaders zijn nauwelijks transparant.

Toch kiezen ook hier de meeste Duitse rechters voor toelaatbaarheid, onder verwijzing naar het goede vertrouwen van de Duitse justitie en het internationale karakter van de samenwerking. Een zekere realiteitszin voert de boventoon: volledige transparantie over de herkomst van digitaal bewijs is in de praktijk onhaalbaar – en misschien zelfs irrelevant geworden.

Uitsluiting van bewijs: schijnoplossing?

In theorie blijft de uitsluiting van bewijs mogelijk. Maar de rechterlijke praktijk toont een duidelijke tendens richting toelating. Zelfs waar procedurele gebreken zichtbaar zijn, wegen het belang van vervolging en de bewijskracht vaak zwaarder dan het waarborgen van abstracte rechten. Daarmee wordt het toetsingskader rekbaar – en in toenemende mate opportunistisch.

Wat resteert, is de zorg dat fundamentele rechten slechts ‘in goede tijden’ gelden. Wanneer digitale inlichtingen met grote efficiëntie tot strafrechtelijk succes leiden, lijkt het constitutioneel bezwaar geruisloos te verdwijnen.

Wederzijds vertrouwen en het Europese probleem

Onderliggend speelt het beginsel van wederzijds vertrouwen een sleutelrol. Duitse rechters gaan er impliciet van uit dat buitenlandse partners – binnen of buiten Europa – rechtsstatelijk voldoende gelijkwaardig zijn om de herkomst van gegevens te legitimeren. Dit functioneel vertrouwen werkt zolang het transparante systemen betreft, maar wordt kwetsbaar bij nieuwe technologieën en geheimhoudingsconstructies.

Voor de verdediging ontstaat daarmee een ongelijk speelveld. Want hoe verweer je je tegen bewijs waarvan je de herkomst niet kent, de technische specificaties niet mag opvragen en de buitenlandse autoriteit niet kan controleren? De asymmetrie tussen aanklager en verdediging groeit – en met haar de kans op procedurele onrechtvaardigheid.


Conclusie: een rechtssysteem onder druk

De omgang van de Duitse rechtspraak met Kryptomessenger-bewijs markeert een omslagpunt. Waar vroeger het grondrecht het startpunt was, is tegenwoordig de internationale samenwerking het dominante paradigma. In de praktijk wint het nut van grensoverschrijdende opsporing het vaak van constitutionele elegantie. Deze verschuiving is begrijpelijk – maar niet zonder risico.

Want als we toelaten dat in het buitenland gegenereerd bewijs in eigen land zonder inhoudelijke toetsing gebruikt mag worden, dan bouwen we een parallel systeem. Een systeem waarin grondrechten optioneel zijn, afhankelijk van het protocol van samenwerking. De uitdaging voor de komende jaren is dan ook helder: rechtsstatelijke grenzen handhaven in een wereld waarin digitale bewijsvoering steeds internationaler – en steeds ondoorzichtiger – wordt.

Ik ben een gespecialiseerde advocaat voor strafrecht + gespecialiseerde advocaat voor IT-recht en wijd mijn professionele leven volledig aan strafrechtelijke verdediging - en IT-recht als advocaat voor creatieve & digitale bedrijven en greentech. Voordat ik advocaat werd, was ik softwareontwikkelaar. Ik ben auteur in een gerenommeerd StPO-commentaar en in vakbladen.

Ons kantoor is gespecialiseerd in strafrechtelijke verdediging, witteboordenstrafrecht en IT-recht. Let op ons werk in kunstrecht, digitaal bewijs en softwarerecht.
Duitse Advocaat Jens Ferner

Door Duitse Advocaat Jens Ferner

Ik ben een gespecialiseerde advocaat voor strafrecht + gespecialiseerde advocaat voor IT-recht en wijd mijn professionele leven volledig aan strafrechtelijke verdediging - en IT-recht als advocaat voor creatieve & digitale bedrijven en greentech. Voordat ik advocaat werd, was ik softwareontwikkelaar. Ik ben auteur in een gerenommeerd StPO-commentaar en in vakbladen.

Ons kantoor is gespecialiseerd in strafrechtelijke verdediging, witteboordenstrafrecht en IT-recht. Let op ons werk in kunstrecht, digitaal bewijs en softwarerecht.