De invoer en handel in verdovende middelen in niet geringe hoeveelheden behoren tot de meest ernstige misdrijven binnen het Duitse drugsstrafrecht. Bijzonder gevoelig liggen zaken waarbij zogenaamde haveninsiders betrokken zijn – personen die door hun kennis van havenprocessen of hun beroepspositie in zeehavens de berging of het transport van drugs mogelijk maken.
De Duitse Hoge Raad (Bundesgerichtshof, BGH) heeft in de afgelopen jaren een reeks grondige uitspraken gedaan over dit onderwerp, die niet alleen de grens tussen daderschap en medeplichtigheid verduidelijken, maar ook de strafrechtelijke beoordeling van logistieke ondersteuningshandelingen preciseren. Deze rechtspraak laat zien hoe complex de classificatie van dergelijke activiteiten kan zijn, met name als het gaat om de vraag of iemand als dader of slechts als medeplichtige moet worden aangemerkt.
Het belang van havenlogistiek voor drugshandel
Havens zijn cruciale knooppunten in het internationale goederenverkeer en daardoor bij uitstek geschikt voor de smokkel van verdovende middelen. Georganiseerde criminaliteit maakt gebruik van de anonimiteit en complexiteit van containerlogistiek om grote hoeveelheden drugs – vaak cocaïne of amfetaminen – Europa binnen te brengen. Hierbij wordt regelmatig een beroep gedaan op personen met specifieke kennis: havenwerkers, bestuurders van bestelwagens, magazijnmedewerkers of IT-specialisten die containers lokaliseren, verplaatsen of toegang verschaffen tot beveiligde gebieden. De BGH heeft in verschillende uitspraken benadrukt dat niet elke vorm van ondersteuning in een haven automatisch leidt tot daderschap bij drugshandel. In plaats daarvan is een waarderende algehele beoordeling nodig, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang van de betrokkenheid bij het delict, de mate van eigen belang bij het welslagen ervan en de vraag of sprake is van tatherrschaft (feitelijke zeggenschap over het delict).
Een terugkerend thema in de uitspraken is het onderscheid tussen hen die actief betrokken zijn bij de aankoop of verkoop van drugs of die de omvang van de handel bepalen, en hen die slechts technische of logistieke hulp bieden. Dit onderscheid is cruciaal, omdat daderschap volgens artikel 30a, lid 1, van de Betäubungsmittelgesetz (BtMG, Duitse Opiumwet) aanzienlijk zwaardere strafkaders met zich meebrengt dan medeplichtigheid volgens artikel 27 van het Duitse Wetboek van Strafrecht (Strafgesetzbuch, StGB). De rechtspraak benadrukt dat zelfs wezenlijke bijdragen aan het delict – zoals het organiseren van transport of het bergen van drugs uit containers – niet automatisch mededaderschap inhoudt als de betrokkene geen invloed heeft op de totale operatie.
De grens tussen daderschap en medeplichtigheid
Een centrale maatstaf voor dit onderscheid is het subjectieve element: handelde de betrokkene met de intentie het delict als eigen daad te plegen, of beperkte zijn belang zich tot het verlenen van een betaalde dienst? In zijn beslissing van 9 november 2023 (4 StR 74/23) heeft de BGH duidelijk gemaakt dat daderschap bij georganiseerde drugshandel alleen kan worden aangenomen als de betrokkene activiteiten ontplooit die verder gaan dan louter transport of berging. Hiertoe behoren onder meer directe betrokkenheid bij de aankoop of verkoop van drugs, het zelfstandig bepalen van de omvang van de handel, of een aandeel hebben in de omzet of winst. Wie daarentegen slechts een vast bedrag ontvangt voor zijn diensten – bijvoorbeeld voor het overladen van containers of het vervalsen van vrachtpapieren – maakt zich in de regel alleen schuldig aan medeplichtigheid.
In de genoemde zaak had de verdachte, een zelfstandig ondernemer in de export- en importsector, het transport van Captagon-tabletten en hasj van Syrië naar Saoedi-Arabië georganiseerd. Hoewel zijn logistieke expertise essentieel was voor het slagen van het plan, oordeelde de BGH dat dit niet volstond voor daderschap, omdat hij noch bij de verkoop betrokken was, noch een aandeel in de winst ontving. Zijn taak beperkte zich tot het organiseren van het transport, wat volgens het hof onvoldoende was om dadersintentie aan te tonen. Een vergelijkbare redenering gold in een uitspraak van 28 augustus 2024 (5 StR 238/24), waarin jonge mannen waren geworven om cocaïne uit een container te halen. Ondanks hun onmisbare bijdrage ontbrak betrokkenheid bij de planning of verkoop van de drugs, waardoor zij slechts als medeplichtigen werden gekwalificeerd.
In dit verband is ook de beslissing van 13 augustus 2025 (5 StR 357/25) interessant. Twee havenmedewerkers waren aangeklaagd voor hun steun bij het bergen van cocaïne. De ene had containers geïdentificeerd en de berging voorbereid, de andere had containers verplaatst om toegang mogelijk te maken. Beide ontvingen geldbedragen, maar hadden geen aandeel in de winst. De BGH bevestigde dat dergelijke activiteiten – hoe cruciaal ook voor het slagen van het delict – zonder meer niet als daderschap bij drugshandel kunnen worden beschouwd. In plaats daarvan ging het om typische medeplichtige handelingen, tenzij er aanvullende aanwijzingen waren voor tatherrschaft of een eigen economisch belang bij de drugshandel.
De rol van beloning en belang bij het delict
Een terugkerend criterium in de rechtspraak is de aard van de beloning. Een vaste vergoeding voor diensten, zonder deelname aan de winst, wijst meestal op medeplichtigheid in plaats van daderschap. Anders ligt dit wanneer de beloning afhankelijk is van het succes of wanneer de betrokkene een aandeel in de winst ontvangt, omdat dit kan duiden op dadersintentie door een direct belang bij het slagen van de operatie. In zijn beslissing van 25 januari 2023 (3 StR 353/22) benadrukte de BGH dat een koerier die drugs transporteert, zelfs als hij operationele vrijheid heeft, slechts als medeplichtige wordt beschouwd. Bepalend is of hij optreedt als ‘verlengstuk’ van de achtermannen of zelfstandig handelt.
In een andere zaak (5 StR 157/24, 25 april 2024) had een havenwerker containers verplaatst om de onopgemerkte verwijdering van cocaïne mogelijk te maken. Het hof kwalificeerde dit als medeplichtigheid, omdat de verdachte geen verdere bevoegdheden had en zijn bijdrage puur technisch van aard was. Zelfs als dergelijke handelingen onmisbaar zijn voor het slagen van het delict, rechtvaardigen ze op zich niet de kwalificatie als dader. In plaats daarvan moet de betrokkene een positie innemen die hem in staat stelt de afloop van het delict aanzienlijk te beïnvloeden.
De strafrechtelijke beoordeling van bezit
Een ander aspect dat in de rechtspraak regelmatig aan de orde komt, is de vraag of het bergen van drugs uit containers al als daderschap in bezit (Besitz) in de zin van artikel 29a, lid 1, onder 2, BtMG moet worden beschouwd. De BGH heeft hier een genuanceerde lijn ontwikkeld: het tijdelijk in bezit nemen van drugs om deze aan derden door te geven, kan onder bepaalde omstandigheden als daderschap in bezit worden bestraft – zelfs als de betrokkene voor de rest slechts als medeplichtige bij de handel optreedt. In de uitspraak van 28 augustus 2024 (5 StR 238/24) oordeelde de BGH dat verdachten die cocaïne uit een container haalden en deze kortstondig bij zich droegen, daderschap in bezit hadden gepleegd. Dit gold zelfs als de feitelijke macht van korte duur was, mits er sprake was van bezitswil.
De afbakening is hier bijzonder moeilijk, omdat het bergen van drugs zowel als medeplichtigheid bij handel als als zelfstandig bezitsdelict kan worden gekwalificeerd. De BGH benadrukt dat niet de duur van de feitelijke macht beslissend is, maar of de betrokkene de werkelijke controle over de drugs uitoefende en de intentie had deze te behouden. In de betreffende zaak hadden de verdachten de cocaïne verpakt en over het haventerrein vervoerd voordat ze deze aan de achtermannen konden overdragen. Dit was voldoende om daderschap in bezit aan te nemen, ook al waren ze voor de rest slechts medeplichtig aan het invoerdelict.

Drugshandel in duitsland: verdediging in haveninsiderzaken
De jurisprudentie van het Bundesgerichtshof (BGH) inzake de zogenaamde “haveninsiderzaken” in Duitsland maakt duidelijk hoe belangrijk een nauwkeurige classificatie van de individuele bijdragen aan het misdrijf is. Niet iedereen die in een haven drugsbergingen mogelijk maakt, moet namelijk automatisch als dader van de handel worden gestraft. Het komt veeleer aan op een zorgvuldige analyse van de omstandigheden. Was de betrokkene betrokken bij de planning? Had hij een eigen economisch belang bij het welslagen ervan? Oefende hij zeggenschap uit over de feiten? De antwoorden op deze vragen bepalen of er sprake is van daderschap of medeplichtigheid, wat aanzienlijke gevolgen heeft voor de hoogte van de straf. En daar komt strafrechtelijke verdediging om de hoek kijken. Niet bij de juridische details, maar bij het goed uitwerken van de concrete omstandigheden.
In zijn jurisprudentie maakt het hoogste Duitse strafhof duidelijk dat het strafrecht inzake verdovende middelen ook in complexe logistieke constellaties op een gedifferentieerde manier moet worden toegepast. Wie alleen technische of organisatorische hulp verleent, zonder bij de kern van de drugshandel betrokken te zijn, mag niet dezelfde strafmaat krijgen als de daadwerkelijke aanstichters. Tegelijkertijd blijkt uit de jurisprudentie dat zelfs korte bezitsfasen of schijnbaar onbelangrijke handelingen strafrechtelijk relevant kunnen zijn.
De ontwikkeling van de jurisprudentie blijft spannend, vooral tegen de achtergrond van nieuwe criminalistische methoden zoals het gebruik van trackingtechnologieën of de analyse van digitale communicatiegegevens. Het valt nog te bezien hoe het BGH in de toekomst zal omgaan met gevallen waarin haveninsiders door moderne technologieën nog gerichter bij de drugshandel worden betrokken. Eén ding is echter zeker: het onderscheid tussen daderschap en deelname zal ook in de toekomst een centraal thema blijven.
Het belang van bende-structuren
Veel van de door de BGH beslechte zaken betreffen georganiseerde criminaliteit in de zin van artikel 30a BtMG. Hier rijst de vraag of lidmaatschap van een bende op zich al daderschap inhoudt, of dat het gaat om de concrete rol van het individu. De BGH heeft herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat louter lidmaatschap niet volstaat om iedere betrokkene als dader te kwalificeren. In plaats daarvan moet de individuele bijdrage verder gaan dan louter ondersteunende handelingen.
In de beslissing van 25 januari 2023 (3 StR 353/22) had het Landgericht Koblenz een verdachte veroordeeld voor bende-invoer en medeplichtigheid aan handel. De BGH wijzigde het vonnis door te oordelen dat de verdachte in sommige gevallen slechts als medeplichtige kon worden beschouwd, omdat zijn betrokkenheid beperkt bleef tot transport en hij niet betrokken was bij aankoop of verkoop van de drugs. Hoewel de bende als georganiseerde groep opereerde, rechtvaardigde de individuele rol van de verdachte geen algemene kwalificatie als dader.
- Drone-afweer en hybride oorlogsvoering: de juridische situatie in Duitsland - september 26, 2025
- ‘haveninsider-zaken’ in duitse drugsdelicten - september 26, 2025
- Het Europese ne bis in idem-beginsel: Wanneer is sprake van „zelfde feit“? - september 20, 2025